Wachtplekken hebben hun eigen sfeer. Perrons op het station waar de internationale treinen vertrekken, restaurants bij veerboten, de wachtkamer van de tandarts. En… ziekenhuizen. Laatst heb ik ‘s morgens vroeg een paar uur doorgebracht in ‘het’ Vlietland en zag hoe het ziekenhuis tot leven kwam. Voordat jullie ongerust vragen wat er aan de hand is, niks met mij en niks ernstigs! Ik wachtte op iemand.
Terwijl ik wacht en koffie drink, kijk ik naar de wereld om mij heen. De eerste lichting patiënten meldt zich voor operaties terwijl alleen de beveiliging en de schoonmaak beneden zijn. De uren daarna druppelen de mensen binnen voor behandelingen of wachten, net zoals ik. Ook zijn er mensen die even een kopje koffie drinken en vervolgens snel doorrennen.
De man naast mij geniet van zijn koffie en belt zijn achterban dat alles goed is. Hij neemt de resultaten van de onderzoeken tot in detail door. Hij heeft het over bloedwaarden bij ‘normale’ mensen en die van hemzelf. In mezelf grijns ik mee. ‘Ik ben gerustgesteld’, zegt hij en zo ziet hij er ook uit. De vrouw een stukje verderop is duidelijk nog niet gerustgesteld. Ze ziet wit en magertjes, ze zit met rechte schouders stijf in haar stoel en lijkt de koffie niet te proeven.
Dan komt er een oudere dame naast mij zitten, ze knikt vriendelijk en ik krijg een vleugje geuren mee. De geur zegt ‘ik ben al wat ouder en het gaat net niet helemaal goed meer met me’. Ze heeft vriendelijke, blauwe ogen en maakt met een open blik contact. Even later komt er een andere oude dame met een jonge man naast zich aanlopen. Hij draagt een dienblad met twee kopjes erop. ‘Ja’ zegt ze tegen de andere vrouw, ‘Mijn handen trillen zo, het ging niet goed’.
De jongen zet het blad neer en de dames nemen elk een slokje. Na een tijdje zegt de eerste dame: ‘Weet je, ik ben even helemaal kwijt wat we hier doen’. De ander legt uit dat ze naar de huisarts zijn geweest en dat ze zijn doorverwezen naar het ziekenhuis voor onderzoek. Haar hart blijkt niet meer goed. ‘Oh … is dat zo?’ Haar blauwe ogen dwalen naar buiten en weer naar mij. Haar blik is weer open en blijmoedig. Ik knik vriendelijk. ‘Kom’ zegt de tweede dame ‘Ik breng je naar huis’. Tijdens de discussie wie de koffie betaalt, wordt de eerste dame ineens kribbig en kattig. Het is haar duidelijk even teveel.
Ik kijk de vrouwen na. Ze doen mij denken aan twee duiven. De een groot en rond met heldere blauwe ogen en een ontwapenende blik. De ander wat kleiner, slanker en kwieker met een wat zorgelijke blik. Vriendinnen. Dat zie je.